Pokertermen

Er zijn vele pokertermen en pokerafkortingen, wil je weten wat al die poker termologie inhoud?

Wij hebben een uitgebreide lijst voor je samengesteld met alle pokertermen:

De lijst leest als een poker woordenboek, op alfabetische volgorde, mis je een pokerterm, mail ons!

3-bet: Dat is de derde bet in een betronde. Preflop word de bigblind als eerste bet gezien, als iemand raised dan is dat de tweede bet. Als de raise gereraised word, dan is dat de 3-bet.

3 Flush flop: Een flop met 3 kaarten van dezelfde soort.

A-game: Zo noem je het als iemand zijn beste spel speelt.

ABC player: Een voorspelbare speler, iemand die volgens een vast patroon speelt en hier niet vanaf wijkt.

Ace in the hole: Een aas in een speler zijn hand wordt zo genoemd.

Aces full: Een full-house waarbij het er 3 azen zijn, en een ander willekeurig paartje.

Acey-Deucey: Twee paar, azen over tweeën.

Act: Met opzet iemand het verkeerde pad op sturen door middel van een teken/signaal/gebaar. Dit wordt vooral gedaan om iemand in de val te laten lopen.

Action: Een tafel waarin alle spelers heel erg actief meedoen, er zitten dus relatief veel mensen in de hand als je naar de flop gaat.

Add-on: Extra chips bij je stack kopen aan het einde van de rebuy periode.

Advantage: Doorhebben hoe je tegenstanders spelen en daar voordeel uit halen.

After-Hours-Game: Een potje poker wat in het privé gespeeld wordt.

Agressive: Een speler die heel veel handen raised/reraised.

Ahead: De beste hand op het moment van allin gaan.

Ajax: Andere benaming voor de hand aas boer.

American Airlines: Andere benaming voor de sterkste hand die er is, AA.

Ammo: Ander woord voor chips.

Anna Kournikova:  Andere benaming voor de hand AK.

Ante: Verplichte inzet die elke speler, elke ronde in de pot moet doen.

Apple: Een spel met de hoogst beschikbare inzetten.

Assigned Bettor: De speler die als eerste mag betten in een pot.

Backdoor Flush: De flop geeft 3 kaarten van dezelfde soort voor jou, en je moet op de turn en River nog 2x een kaart van die soort krijgen om een Flush te maken.

Backdoor straight: Zelfde als backdoor Flush, alleen dan in straight vorm.

Backer: Een persoon die zelf geen toernooi speelt maar geld geeft aan een andere speler, zodat hij een deel van de winst krijgt.

Bad beat: Wanneer een sterke hand word verslagen door een zwakke hand nadat er all-in is gegaan.

Bankroll: Bedrag dat op je pokeraccount staat.

Barn: Ander woord voor Full-House.

Battle of the blinds: Als iedereen aan tafel fold en de Small blind en de Big Blind vervolgens tegen elkaar spelen.

Behind: Als je aan het verliezen bent.

Bet in the Dark: Aankondigen dat je gaat betten, voordat de kaarten gedeeld zijn of voordat je je hand bekijkt.

Bet the Limit: Het inzetten van het maximale aantal chips.

Betting Stakes: De hoogte van de inzetten en verhogingen die bepaald zijn in het spel.

Blank: Een kaart waar je niets aan hebt waardoor je hand niet verbeterd.

Blocker: Een kaart die een speler nodig heeft, die zich al bevindt in een andere speler zijn hand.

Boardcards: De kaarten die openliggen op tafel en voor iedereen zichtbaar zijn.

Boat: Ander woord voor Full-House.

Bracelet: De gouden armband die je krijgt als je een toernooi wint op de World Series Of Poker.

Broadway: De Hoogste Straat A-K-Q-J-T.

Bubbled: Dit betekent dat een speler gebust wordt op de laatste plaats voor het prijzengeld.

Bust a Player: Het uitschakelen van een tegenstander in een toernooi door al zijn chips/fiches te winnen.

Calling station: Een zwakke, passieve speler die veel callt maar niet raised.

Cap: Het maximaal aantal raises dat gedaan mag worden. Dit is meestal een regel in limit poker spellen, niet in No limit.

Checkraise: Eerst checken en daarna eventuele bets verhogen.

Chipleader: De persoon met de meeste chips in een pokertoernooi. In een cash-game heeft men het over de persoon met de grootste stack.

Coinflip: Preflop all-in situatie waarbij twee spelers allebei bijna 50% kans hebben om te winnen.

Cold call: Een bet en één of meer verhogingen in één keer callen.

Dominated: Als een hand van een speler weinig kans heeft omdat iemand anders een zelfde hand heeft met een betere kicker.

Drawing dead: Een speler heeft geen kans meer om de hand te winnen, zelfs al zou zijn hand nog verbeteren.

Drawing hand: Een hand met een straightdraw en/of flushdraw als mogelijkheden.

Family pot: Als alle spelers gecalld hebben en meedoen met de hand.

Fish: Slechte speler, verliezende speler.

Flushdraw: Een ‘drawing’ hand waarbij 1 kaart nodig is voor een flush.

Free card: Als een of meer spelers checken er niet betaald hoeft te worden om een volgende kaart te zien.

Freeroll: Een pokertoernooi zonder buy-in.

Freeze-out: Een vorm van pokertoernooi waarbij men zich maar één keer kan inkopen, zonder rebuy te kunnen doen.

Hit: Als één van de outs van een speler valt en hij zijn hand verbetert.

Kicker: Bijkaart.

Laydown: Een (moeilijke) fold van een hand.

Limp: Callen van de blind.

Live cards: All-in gaat met een magere hand, gecalled worden door 2 hogere kaarten, maar niet dominated. ‘Je hebt nog steeds 2 live cards’.

Loose: Speelstijl waarbij een speler veel handen speelt, waaronder minder sterke handen.

In the money: Het prijzengeld halen van een toernooi.

Monster: Een mega sterke hand, meestal AA, KK, QQ of AKs.

Nuts: De nuts is de best mogelijke pokerhand, inclusief de gemeenschapskaarten op tafel.

Open(en): Als eerste een bet plaatsen.

Outs: De hoeveelheid kaarten die de hand tot de winnende hand maken.

Overbet: Een (te) grote bet maken in verhouding tot de grootte van de pot.

Overcard: Een kaart hoger dan de gemeenschappelijke kaarten op tafel.

Overpair: Een paar hoger dan de gemeenschappelijke kaarten op tafel.

Over the top: All-in gaan na een bet of raise.

Passive: Passieve speler, zal zelden een move maken.

Premium hand: Top handen: AA, KK, QQ, JJ, AK.

Rainbow: Een flop met 3 kaarten van verschillende soorten.

Rebuy: Het opnieuw inkopen in een pokertoernooi.

Represent: Een hand zo spelen om het te laten lijken alsof je een bepaalde andere hand hebt.

Running Flush: Zelfde als een backdoor Flush.

Running straight: Zelfde als een backdoor straight.

Scare card: Een kaart die een speler niet wil zien vallen.

Second nuts: De op één na hoogst mogelijke pokerhand in combinatie met de gemeenschappelijke kaarten.

Semi-bluff: Een bluf (raise of bet) met een drawing hand.

Set: Three of a kind.

Shark: Sterke speler, de beste aan de tafel.

Short stack: Een kleine stack hebben in verhouding tot de rest van de spelers.

Showdown: Het moment na de laatste betronde waarop de spelers de kaarten moeten laten zien om de pot te kunnen winnen.

Slow play: Een zeer sterke hand rustig spelen, met de bedoeling de handsterkte te verbergen, zodat er op een later moment in de hand een grotere kans is dat een verhoging gecalled zal worden.

Smooth call: Slechts een call met een zeer sterke hand doen.

Steal: Een bet doen met een niet zo sterke hand om de pot of de blinds op te pakken.

Steamen: Oververhit, gestresseerd geraken van spelers waardoor ze sneller domme, foute beslissingen maken zoals een zeer hoge bluf.

Table image: Het imago van een speler aan tafel, gevormd uit eerder gedrag van een speler.

Tell: Een merkbare verandering in het gedrag of houding van een speler die een aanwijzing geeft over de pokerhand (kaarten) die de speler heeft.

Tight: Een manier van spelen waarbij er alleen met echt goede handen gespeeld word.

Tilt: Iemand die roekeloos speelt, zonder na te denken, meestal na een badbeat.

Underplay: Te weinig inzetten op een goede hand.

3-bet: Dat is de derde bet in een betronde. Preflop word de bigblind als eerste bet gezien, als iemand raised dan is dat de tweede bet. Als de raise gereraised word, dan is dat de 3-bet.

3 Flush flop: Een flop met 3 kaarten van dezelfde soort.

A-game: Zo noem je het als iemand zijn beste spel speelt.

ABC player: Een voorspelbare speler, iemand die volgens een vast patroon speelt en hier niet vanaf wijkt.

Ace in the hole: Een aas in een speler zijn hand wordt zo genoemd.

Aces full: Een full-house waarbij het er 3 azen zijn, en een ander willekeurig paartje.

Acey-Deucey: Twee paar, azen over tweeën.

Act: Met opzet iemand het verkeerde pad op sturen door middel van een teken/signaal/gebaar. Dit wordt vooral gedaan om iemand in de val te laten lopen.

Action: Een tafel waarin alle spelers heel erg actief meedoen, er zitten dus relatief veel mensen in de hand als je naar de flop gaat.

Add-on: Extra chips bij je stack kopen aan het einde van de rebuy periode.

Advantage: Doorhebben hoe je tegenstanders spelen en daar voordeel uit halen.

After-Hours-Game: Een potje poker wat in het privé gespeeld wordt.

Agressive: Een speler die heel veel handen raised/reraised.

Ahead: De beste hand op het moment van allin gaan.

Ajax: Andere benaming voor de hand aas boer.

American Airlines: Andere benaming voor de sterkste hand die er is, AA.

Ammo: Ander woord voor chips.

Anna Kournikova:Andere benaming voor de hand AK.

Ante: Verplichte inzet die elke speler, elke ronde in de pot moet doen.

Apple: Een spel met de hoogst beschikbare inzetten.

Assigned Bettor: De speler die als eerste mag betten in een pot.

Backdoor Flush: De flop geeft 3 kaarten van dezelfde soort voor jou, en je moet op de turn en River nog 2x een kaart van die soort krijgen om een Flush te maken.

Backdoor straight: Zelfde als backdoor Flush, alleen dan in straight vorm.

Backer: Een persoon die zelf geen toernooi speelt maar geld geeft aan een andere speler, zodat hij een deel van de winst krijgt.

Bad beat: Wanneer een sterke hand word verslagen door een zwakke hand nadat er all-in is gegaan.

Bankroll: Bedrag dat op je pokeraccount staat.

Barn: Ander woord voor Full-House.

Battle of the blinds: Als iedereen aan tafel fold en de Small blind en de Big Blind vervolgens tegen elkaar spelen.

Behind: Als je aan het verliezen bent.

Bet in the Dark: Aankondigen dat je gaat betten, voordat de kaarten gedeeld zijn of voordat je je hand bekijkt.

Bet the Limit: Het inzetten van het maximale aantal chips.

Betting Stakes: De hoogte van de inzetten en verhogingen die bepaald zijn in het spel.

Blank: Een kaart waar je niets aan hebt waardoor je hand niet verbeterd.

Blocker: Een kaart die een speler nodig heeft, die zich al bevindt in een andere speler zijn hand.

Boardcards: De kaarten die openliggen op tafel en voor iedereen zichtbaar zijn.

Boat: Ander woord voor Full-House.

Bracelet: De gouden armband die je krijgt als je een toernooi wint op de World Series Of Poker.

Broadway: De Hoogste Straat A-K-Q-J-T.

Bubbled: Dit betekent dat een speler gebust wordt op de laatste plaats voor het prijzengeld.

Bust a Player: Het uitschakelen van een tegenstander in een toernooi door al zijn chips/fiches te winnen.

Calling station: Een zwakke, passieve speler die veel callt maar niet raised.

Cap: Het maximaal aantal raises dat gedaan mag worden. Dit is meestal een regel in limit poker spellen, niet in No limit.

Checkraise: Eerst checken en daarna eventuele bets verhogen.

Chipleader: De persoon met de meeste chips in een pokertoernooi. In een cash-game heeft men het over de persoon met de grootste stack.

Coinflip: Preflop all-in situatie waarbij twee spelers allebei bijna 50% kans hebben om te winnen.

Cold call: Een bet en één of meer verhogingen in één keer callen.

Dominated: Als een hand van een speler weinig kans heeft omdat iemand anders een zelfde hand heeft met een betere kicker.

Drawing dead: Een speler heeft geen kans meer om de hand te winnen, zelfs al zou zijn hand nog verbeteren.

Drawing hand: Een hand met een straightdraw en/of flushdraw als mogelijkheden.

Family pot: Als alle spelers gecalld hebben en meedoen met de hand.

Fish: Slechte speler, verliezende speler.

Flushdraw: Een ‘drawing’ hand waarbij 1 kaart nodig is voor een flush.

Free card: Als een of meer spelers checken er niet betaald hoeft te worden om een volgende kaart te zien.

Freeroll: Een pokertoernooi zonder buy-in.

Freeze-out: Een vorm van pokertoernooi waarbij men zich maar één keer kan inkopen, zonder rebuy te kunnen doen.

Hit: Als één van de outs van een speler valt en hij zijn hand verbetert.

Kicker: Bijkaart.

Laydown: Een (moeilijke) fold van een hand.

Limp: Callen van de blind.

Live cards: All-in gaat met een magere hand, gecalled worden door 2 hogere kaarten, maar niet dominated. ‘Je hebt nog steeds 2 live cards’.

Loose: Speelstijl waarbij een speler veel handen speelt, waaronder minder sterke handen.

In the money: Het prijzengeld halen van een toernooi.

Monster: Een mega sterke hand, meestal AA, KK, QQ of AKs.

Nuts: De nuts is de best mogelijke pokerhand, inclusief de gemeenschapskaarten op tafel.

Open(en): Als eerste een bet plaatsen.

Outs: De hoeveelheid kaarten die de hand tot de winnende hand maken.

Overbet: Een (te) grote bet maken in verhouding tot de grootte van de pot.

Overcard: Een kaart hoger dan de gemeenschappelijke kaarten op tafel.

Overpair: Een paar hoger dan de gemeenschappelijke kaarten op tafel.

Over the top: All-in gaan na een bet of raise.

Passive: Passieve speler, zal zelden een move maken.

Premium hand: Top handen: AA, KK, QQ, JJ, AK.

Rainbow: Een flop met 3 kaarten van verschillende soorten.

Rebuy: Het opnieuw inkopen in een pokertoernooi.

Represent: Een hand zo spelen om het te laten lijken alsof je een bepaalde andere hand hebt.

Running Flush: Zelfde als een backdoor Flush.

Running straight: Zelfde als een backdoor straight.

Scare card: Een kaart die een speler niet wil zien vallen.

Second nuts: De op één na hoogst mogelijke pokerhand in combinatie met de gemeenschappelijke kaarten.

Semi-bluff: Een bluf (raise of bet) met een drawing hand.

Set: Three of a kind.

Shark: Sterke speler, de beste aan de tafel.

Short stack: Een kleine stack hebben in verhouding tot de rest van de spelers.

Showdown: Het moment na de laatste betronde waarop de spelers de kaarten moeten laten zien om de pot te kunnen winnen.

Slow play: Een zeer sterke hand rustig spelen, met de bedoeling de handsterkte te verbergen, zodat er op een later moment in de hand een grotere kans is dat een verhoging gecalled zal worden.

Smooth call: Slechts een call met een zeer sterke hand doen.

Steal: Een bet doen met een niet zo sterke hand om de pot of de blinds op te pakken.

Steamen: Oververhit, gestresseerd geraken van spelers waardoor ze sneller domme, foute beslissingen maken zoals een zeer hoge bluf.

Table image: Het imago van een speler aan tafel, gevormd uit eerder gedrag van een speler.

Tell: Een merkbare verandering in het gedrag of houding van een speler die een aanwijzing geeft over de pokerhand (kaarten) die de speler heeft.

Tight: Een manier van spelen waarbij er alleen met echt goede handen gespeeld word.

Tilt: Iemand die roekeloos speelt, zonder na te denken, meestal na een badbeat.

Underplay: Te weinig inzetten op een goede hand.

 !